splinter> Masterclass: het cursiefje

Het vertrek

Arthur Hendrikx over een vriend, seizoenen en de Spaanse zon.

Gepubliceerd

In het laatste nummer van deze Veto gooit de opinieredactie het over een andere boeg. We buigen ons over een genre dat maar half aan het opiniekatern behoort, maar tegelijk een van haar grootste verwezenlijkingen is: het cursiefje. Het wat? Het cursiefje, enkele decennia wijdverspreid in allerlei media, is vandaag helaas naar de achtergrond verdwenen. Eerst gaan we in op wat genre juist is, wat een goed cursiefje maakt, en waarom het dringend tijd is om het genre waar wij verliefd op zijn nieuw leven in te blazen. Daarna gaan we zelf de uitdaging aan.

Ik heb een vriend die zonder ophouden klaagde over het weer in ons land: om zijn houding te rechtvaardigen deed hij een beroep op de werking van het menselijk geheugen. 'Nostalgische dromen zijn altijd in zonlicht gebaad,' zei hij: 'het dorp van onze jeugd is gelegen op de bodem van een eeuwige zomer.' Hij zei dat hij groene grasvelden, blauwe luchten en zich trots oprichtende populieren voor zich zag als hij terugdacht aan zijn verzonken jeugd, ook al heersten toen in werkelijkheid motregen, een alomtegenwoordige grijze treurigheid en een wind waarvan de strengheid de indruk gaf dat we nog schuld hadden aan een vergeten geraakte erfzonde. In zijn herinnering was het altijd augustus toen hij klein was.

Hij had droevige groene ogen en droeg een hoed om zijn hoofd van weer en wind te vrijwaren; hij liep met ineengekrompen schouders en keek naar de grond omdat het uitzicht van de wereld hem anders triestig maakte. Hij verwierp de volkswijsheid die stelt dat de afwisseling van de seizoenen voor geluk zorgt, dat lente en zomer hun bijzonderheid te danken hebben aan het contrast met herfst en winter: niets anders dan een drogreden die onze eeuwenlange stilstand ter plaatse moet goedpraten, het feit dat er diep in ons bloed verborgen een atavistische drang schuilt om op eigen grondgebied te blijven, ongeacht de spijtige aspecten ervan.

Ik herinner me de ontelbare keren dat hij onaangekondigd langskwam (hij had de gewoonte zonder te kloppen in mijn woonkamer te verschijnen en zich in mijn zetel te laten zakken met neerhangend hoofd) en aan een lijzig uitgesproken monoloog begon, die veel weghad van een hamletiaanse terzijde, waarin hij zich zonder uitzondering verwonderde over het feit dat mensen in koude landen niet naar warmere oorden verhuisden.

‘Wat houdt hen toch hier?’ vroeg hij. ‘Het is gewoon te gemakkelijk om te verhuizen – waarom zou je dan heel je leven blijven wonen in een land waar het meer dan de helft van het jaar te koud is om ’s nachts naar buiten te gaan?’ Hij begreep zijn landgenoten niet. En het was dat onbegrip dat hem ertoe bracht zelf zo lang gebleven te zijn: hij wilde zien of er iets was dat de jaarlijkse terugkeer van de koude kon rechtvaardigen. Maar dat was er niet.

‘Dante moest één keer door de hel en het vagevuur om uiteindelijk in de hemel zijn Beatrice te vinden: wij doen onszelf elk jaar opnieuw die marteling aan, in een eeuwige herhaling die elke keer opnieuw evenveel pijn doet. Nou, ik ga naar mijn Beatrice en ik kom niet meer terug.’

Zo verhuisde hij eindelijk naar Andalusië, die streek in Spanje waar het zo warm is dat ze de 's' gemakshalve niet uitspreken. Regen is daar een oude en welkome bondgenoot die voor verfrissing zorgt; koude is iets waarvan ze vaag weten dat het in andere plaatsen voorhanden is.

Hij stuurde me vorige week een brief, die mijn cynische verwachtingen volledig doorbrak. Er stond eenvoudigweg: ‘De zon schijnt hier elke dag. Ik ben gelukkig.’ Nou moe. Sinds die brief vraag ik me ook regelmatig af, vooral wanneer het in april of mei nog zo koud is dat je ’s avonds niet op een terras kan gaan zitten, wat ons bezielt hier langer te blijven.

Ik heb er geen antwoord op.

Arthur Hendrikx is student wijsbegeerte en letterkunde

Powered by Labrador CMS