longread> Wanneer een grote onderscheiding groter is in Leuven dan in Gent

De ene onderscheiding is de andere niet

Vlaamse universiteiten verschillen inhoudelijk in de graden van verdienste die ze aan hun studenten toekennen. 'Onwaarschijnlijk dat een harmonisering snel zal gebeuren.'

Gepubliceerd

Graden van verdienste bij Vlaamse universiteiten:

UAntwerpen:
Onderscheiding: 65%
Grote Onderscheiding: 75%
Grootste Onderscheiding: 85%

KU Leuven:
Onderscheiding: 68%
Grote Onderscheiding: 77%
Grootste Onderscheiding: 85%
Grootste Onderscheiding 'en de gelukwensen van de examencommissie', zoals dat heet: 90%

UGent:
Onderscheiding: 67,5%
Grote Onderscheiding: 75%
Grootste Onderscheiding: 82,5%

UHasselt:
Onderscheiding: 68%
Grote Onderscheiding: 77%
Grootste Onderscheiding: 85%

Vrije Universiteit Brussel:
Onderscheiding: 68%
Grote Onderscheiding: 77%
Grootste Onderscheiding: 85%

Met voldoening, onderscheiding, grote onderscheiding of grootste onderscheiding (voor de latinisten/elitaire intelligentsia onder ons: cum fructu, cum laude, magna cum laude en summa cum laude). Studenten die een bachelor- of masterdiploma krijgen met een bepaald eindgemiddelde, worden steevast geconfronteerd met deze zogenaamde ‘graden van verdienste’. De concepten kennen ook een zeker belang in de woeste wereld van de arbeidsmarkt, waar sommige werkgevers enkel studenten met een onderscheiding uitnodigen voor een sollicitatiegesprek.

Onze Vlaamse universiteiten hanteren echter verschillende percentages voor het toekennen van een graad van verdienste. Zo stempelt de Universiteit van Antwerpen (UAntwerpen) het woord ‘Onderscheiding’ al op diploma’s met een eindgemiddelde van 65%, terwijl de KU Leuven hiertoe slechts overgaat wanneer een student 68% heeft behaald (zie kader).

Historische groei

Vanwaar komen deze grenzen precies? Jan Van Damme, als onderzoeker verbonden aan de Cel Onderwijseffectiviteit en -evaluatie van de faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de KU Leuven, legt uit hoe dit voor de KU Leuven historisch gegroeid is. ‘In de jaren 60 was er geen uniformiteit tussen de verschillende faculteiten. Dit werd soms als willekeur ervaren. Daarom wilde de universiteit verandering.’

‘Anderzijds was het duidelijk dat Leuven toentertijd weinig graden gaf in vergelijking met andere Belgische universiteiten. Vanuit het gevoel dat we onze studenten niet te veel mochten benadelen, is er dan besloten geweest om te opteren voor de huidige percentages.’

Ann De Schepper, vice-rector Onderwijs aan de UAntwerpen, erkent de historiciteit van de grenzen: ‘De huidige grenzen hebben we al heel lang. Elk jaar leggen we die opnieuw vast in het onderwijs- en examenreglement, en tot dusver zijn er nog nooit vragen geweest om deze grenzen aan te passen.’

'Waar de graden van verdienste tien jaar geleden misschien nog wel een impact hadden, is die impact vandaag de dag nagenoeg afwezig'

Ilse De Bourdeaudhuij, Directeur Onderwijs UGent

De Schepper verwijst ook naar het praktisch nut van de gehanteerde percentages: ‘De huidige grenzen vallen samen met de beoordeling van opleidingsonderdelen en zorgen zo voor consistentie. Een 13/20 staat gelijk aan een 65%, 15/20 aan een 75%, enzovoort. Zo kunnen we bijvoorbeeld voor de evaluatie van de masterproef uitgaande van de verschillende competenties eerst nakijken welke graad van verdienste we die student zouden willen toekennen, en vervolgens op basis daarvan een punt op twintig geven.’

Ilse De Bourdeaudhuij, Directeur Onderwijs aan de UGent, licht toe hoe de situatie in Gent gegroeid is: ‘Bij ons verschilden de grenzen voor het toekennen van een graad van faculteit tot faculteit, en dat tot in 2005. Op dat moment zijn er, op basis van een brede consensus binnen de universiteit, uniforme grenzen bepaald. Deze grenzen zijn tot op de dag van vandaag dezelfde gebleven.’

Belang(eloos)

Hebben universiteiten zoals de UGent en de UAntwerpen een belang bij een lager percentage, om zo bijvoorbeeld meer studenten af te leveren met een onderscheiding? De Schepper ontkent dat: ‘Daarbij, als er al echt zou gekeken worden naar graden op zich, dan zal dat eerder zijn naar de grootste onderscheidingen, wat dan wel weer voor de meeste universiteiten gelijk is.’

'Het is steeds belangrijk de autonomie van de instellingen te bewaken'

Ann De Schepper, vice-rector Onderwijs UAntwerpen

Dit belang wordt ook door De Bourdeaudhuij ontkend: ‘Waar de graden van verdienste tien jaar geleden misschien nog wel een impact hadden, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van beurzen via het FWO (Fonds Wetenschappelijk Onderzoek), is die impact vandaag de dag nagenoeg afwezig.’

‘Het enige belang van de graden ligt in hun symbolische betekenis voor studenten’, vervolgt De Bourdeaudhuij. ‘In dat opzicht is het voor de UGent zeker nooit de bedoeling geweest om haar graden met andere universiteiten te vergelijken.’

Gelijkheid voor de wet

Onderscheidingen die zich onderscheiden naargelang de universiteit: is dat conform de wet? Een positief antwoord vindt men in het Vlaams Onderwijsdecreet. Dit door het Vlaams parlement uitgevaardigde decreet, dat allerlei bepalingen bevat omtrent het hoger onderwijs in Vlaanderen, kent een grote autonomie toe aan onderwijsinstellingen. Het is aan deze instellingen om, aan de hand van hun onderwijs- en examenreglement, zelf te bepalen onder welke voorwaarden zij een student met een bepaalde graad belonen.

Wat dan met het (grondwettelijk verankerde) gelijkheidsbeginsel? Jan Bertels, volksvertegenwoordiger in het Vlaams Parlement voor de sp.a, legde de vraag voor aan huidig Vlaams minister van Onderwijs Hilde Crevits. De minister bevestigde in haar antwoord dat het huidige wettelijk kader een grote autonomie toekent aan de verscheidene universiteiten, maar zag in de gevolgen van die autonomie geen schending van het gelijkheidsbeginsel.

Volgens minister Crevits gebeurt de toekenning van een graad van verdienste immers steeds onder de voorwaarden vastgesteld in het onderwijs- en examenreglement van een instelling. Het zijn deze vereisten die op zich voldoende zouden garanderen dat gelijke gevallen inderdaad op een gelijke wijze worden beoordeeld.

Op naar harmonisatie?

Minister Crevits ging ook in op de vraag naar de mogelijkheid van harmonisatie. Volgens de minister zou een verdere uniformisering over de universiteiten heen voorbijgaan aan de verschillen die er kunnen zijn tussen de curricula en onderwijs- en evaluatiemethoden van elke instelling.

De Schepper ziet ook niet meteen enig belang in een harmonisering: ‘Momenteel kunnen examencommissies sowieso al in het voordeel van een student afwijken van de huidige percentages wanneer ze geloven dat een student een bepaalde hogere graad verdient. Daarbij is het ook belangrijk de autonomie van de instellingen te bewaken.’

‘Ik denk niet dat er echt voor- of nadelen zijn bij elke keuze’, merkt de Schepper op. ‘Dat is uiteindelijk een keuze die past bij de rest van het beleid. En bij ons passen die grenzen nu net ook goed.’

'Graden van verdienste spelen wel een rol, maar wat uiteindelijk het belangrijkst is, zijn de competenties van de student'

Ann De Schepper, vice-rector Onderwijs UAntwerpen

Van Damme treedt De Schepper hierin bij: ‘Het lijkt me onwaarschijnlijk dat een harmonisering snel zal gebeuren. Elke universiteit heeft haar eigen historische groei meegemaakt, die ook heeft geleid tot de percentages die nu gebruikt worden.’

‘Uiteindelijk maken die grenzen ook deel uit van het profiel van een universiteit’, voegt Van Damme toe. ‘Universiteiten hebben er belang bij om dat profiel te behouden, en hebben dan ook geen incentive om iets te veranderen.’

Arbeidsmarkt, wees genuanceerd

De vraag is natuurlijk wat de impact is van deze inhoudelijke verschillen voor studenten die hun blik naar de arbeidsmarkt richten. Zo kunnen werkgevers besluiten enkel de applicatie-inzendingen te aanvaarden van die studenten die minstens een onderscheiding hebben behaald. De kans bestaat dan dat studenten uit bepaalde universiteiten bevoordeeld zouden worden bij toekomstige werkgevers, louter en alleen omdat ze op de juiste universiteit zitten.

Dit scenario staat niet veraf. Aan de UA bijvoorbeeld ligt een gewone onderscheiding enkele percentagepunten lager ligt dan aan de VUB, UHasselt of UGent. Een student die aan deze laatste instellingen een gelijkaardige studierichting volgt, en nét geen onderscheiding heeft behaald, zou op die manier een toekomstige job kunnen mislopen, terwijl zijn Antwerpse collega met eenzelfde eindgemiddelde wél een onderscheiding kan voorleggen.

In haar antwoord op de parlementaire vraag wijdde Minister Crevits ook hierover uit. Volgens de minister is de graad van verdienste die vermeld staat op een diploma louter een indicator die gelezen moet worden binnen het geheel van informatie dat een diploma geeft.

Het zou dan aan werkgevers moeten zijn om, in het kader van sollicitaties, steeds een genuanceerde afweging te maken. Deze afweging zouden dan rekening moeten houden met allerlei verschillen, zoals dat vandaag al gebeurt wanneer buitenlandse diploma’s in overweging worden genomen, aldus de minister.

Een andere vraag dan harmonisering stelt zich in de vorm van een volledige afschaffing

De Schepper ontkent ook dat hier een problematiek zou kunnen bestaan: ‘Het diploma en de graad van verdienste spelen wel een rol, maar wat uiteindelijk het belangrijkst is, zijn de competenties van de student. Werkgevers zullen heel nauwkeurig nagaan wat deze competenties zijn, en dan is een cijfer dat op zichzelf staat uiteindelijk maar één enkel gegeven.’

Annick Faas, consultant bij Hays Recruiting Experts, erkent de beperkte impact van de graad van verdienste op een diploma in de praktijk. ‘Hoewel het gebeurt dat bepaalde bedrijven enkel mensen uitnodigen met een onderscheiding, zie ik dit in de praktijk heel weinig gebeuren. Daarbovenop zie ik geen enkel bedrijf dat een hoger loon betaalt op basis van de afstudeergraad.’

Afschaffen die handel?

Een andere vraag dan harmonisering stelt zich in de vorm van een volledige afschaffing. Ook al is de impact van een graad beperkt, zou het niettemin toch niet lonen om deze concepten volledig op te doeken? Op die manier zouden die situaties waar een graad van verdienste wél een impact heeft vermeden kunnen worden.

Een alternatieve oplossing zou bijvoorbeeld kunnen zijn louter met percentages te werken, die dan context krijgen door vergelijking met punten van jaargenoten. Een werkgroep binnen de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) beet zich op dit vraagstuk. Aan verschillende universiteiten werd de vraag gesteld hoe zij tegenover een afschaffing van de graden van verdienste zouden staan.

In het verslag van de werkgroep stelden de UA en de KU Leuven zich eerder afwachtend op. Zij beschouwen het systeem van graden van verdienste immers als motiverend voor studenten, en als de ideale manier om excellerende studenten voor hun harde werk te belonen.

'Waar graden van verdienste tien jaar geleden misschien nog enig belang kenden, dat belang vandaag de dag louter symbolisch'

Ilse De Bourdeaudhuij, Directeur Onderwijs UGent

Hetzelfde signaal klinkt bij de UGent: ‘Voor studenten betekent zo’n graad een zekere erkenning,’ aldus de Bourdeaudhuij. ‘Op die manier kunnen zij hun eigen prestaties vergelijken met die van andere studenten die dezelfde opleiding volgen. In dat opzicht hebben deze graden zeker wel een symbolische waarde.’

Universiteiten zoals de VUB hadden dan weer helemaal geen draagvlak voor het louter werken met percentages. Het lijkt dat ook niet dat dergelijke afschaffing van nader orde is.

Van secundair belang

Wat het rapport van de VLIR-werkgroep echter ook toont, is dat de hele kwestie van het hebben, houden of aanpassen van graden van verdienste verre van een prioriteit is voor onze Vlaamse universiteiten. In een verslag van 2007 vermeldde de werkgroep al dat de discussie over graden slechts een secundair probleem is.

Het lijkt dan ook dat er voor de universiteiten andere, meer spoedeisende elementen zijn die meer aandacht verdienen dan het wijzigen van een traditie die voor elke instelling individueel historisch gegroeid is.

De Bourdeaudhuij sluit zich hier bij aan: ‘Er bestaan inderdaad dringender zaken. Waar graden van verdienste tien jaar geleden misschien nog enig belang kenden, is, zoals eerder gezegd, dat belang vandaag de dag louter symbolisch. Ik denk dat dat ook de reden is waarom de VLIR-werkgroep uiteindelijk niet verder op dit onderwerp is ingegaan.’

Powered by Labrador CMS