RECENSIE IFTF
Tussen zout en zelfbedrog: Babylon brengt De schittering in hun ogen

In De schittering in hun ogen neemt Babylon het publiek mee naar een plek waar stilte luider klinkt dan woorden en waar elke blik een afgrond opent. Een voorstelling die traag ademt, maar lang blijft hangen — als een geur die je plots herkent, maar niet meteen kunt plaatsen.
De titel klinkt bijna romantisch: De schittering in hun ogen. Wie zich erdoor laat misleiden, komt misschien eerder bedrogen uit. Want wat het ensemble van Babylon hier op de scène brengt, is geen luchtig verhaal, geen feelgood parabel over passie of liefde. Het is een verstilde karakterstudie, doordrongen van melancholie, schuld en ontheemding. Een verhaal dat schuurt, vertraagt en gaandeweg onder je huid kruipt.
Centraal staat Jules Moriet, een Franse schilder die zijn artistieke adem verloren lijkt te hebben. We ontmoeten hem bij zijn aankomst in een afgelegen kuuroord aan de Roemeense kust. Moriet zoekt herstel, lichamelijk misschien, maar vooral geestelijk. Hij sleept een verleden met zich mee dat hem op de hielen zit, in fluisterende stemmen, onvoltooide doeken en bedrieglijke stiltes.
Zowel spiegel als schaduw
De ontmoeting met de bewoners van het kuuroord vormt het kloppend hart van de voorstelling. Geen uitgesponnen dialogen of plotgedreven confrontaties, maar gestileerde gesprekken die zich vaak ophouden in het onuitgesprokene. Moriet praat met een filosoferende weduwe, een oude zeekapitein die zichzelf in hem herkent en een vrouw die hem liever ziet vertrekken.
Elk personage fungeert als spiegel en schaduw tegelijk. Deze ontmoetingen weven zich samen tot een mozaïek van scènes die, eerder dan een lineair verhaal, één groot portret vormen van een man op drift.

Wat De schittering in hun ogen zo bijzonder maakt, is hoe teksttoneel en lichamelijkheid zich met elkaar verstrengelen. De taal is trefzeker, tegelijk sober en suggestief. De acteurs bewegen zich met een beheerste intensiteit, alsof elk gebaar een herinnering is die opnieuw vorm krijgt. Er wordt veel ruimte gelaten aan het onzegbare en dat blijkt een kracht. De voorstelling durft traag te zijn en laat ongemakkelijke stiltes bestaan, zonder de nood om ze op te vullen.
Tegelijk is er ook ademruimte. De voorstelling verzuipt niet in ernst, maar laat precies genoeg licht binnen. Geen bulderlach, maar kleine barstjes in het decor van ernst: een absurde opmerking, een droge sneer, een scène die net iets langer blijft hangen dan comfortabel is. Humor als overlevingsstrategie. Alsof de personages, en bij uitbreiding de toeschouwer, op zoek zijn naar kleine houvasten in een wereld vol scheuren.
Visueel is de voorstelling rijk, zonder uitbundig te worden. Geluid en licht versterken de sfeer zonder zich op te dringen. Je ruikt haast de olieverf, de pijptabak, de zilte zeelucht die door het stuk zweven als een ongrijpbare herinnering.
Dé schittering
En wat dan met die 'schittering'? Die blijkt niet te verwijzen naar verliefde ogen of jeugdige verwondering, maar naar iets veel dubbelzinnigers: het licht dat weerkaatst op een oppervlak dat breekt. De schittering van herinnering, van schaamte, van het moment waarop iemand zichzelf écht durft aankijken. Of daar eindelijk toe gedwongen wordt.
In dit stuk zijn ogen spiegels, en hun schittering is even betoverend als onverbiddelijk.De schittering in hun ogen is geen spektakelstuk, maar een indringende theaterervaring die je als toeschouwer dwingt om mee te vertragen, te kijken, te luisteren. Het is een stuk dat je niet alleen met je hoofd volgt, maar met je hele lijf aanvoelt. Een voorstelling die onderhuids blijft nazinderen, als een geur die aan je jas blijft hangen lang nadat je het theater verliet.
Niet elk antwoord wordt gegeven. Maar elke vraag blijft hangen. Misschien is dat wel de grootste verdienste van deze productie: dat ze ons even stil laat staan bij de leugen die we zelf geworden zijn.
